Door Jelle van den Berg, gepubliceerd in Fiscaal Actief 2022/6, blz. 20.
Al jaren zijn er regelmatig procedures over de vraag of een losse garage een aanhorigheid is. Zo deed het hof Amsterdam op 13 oktober 2022 een uitspraak over een aangekochte garage die op 50 meter van het woonhuis ligt.[1]
Volgens de definitie in artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001 behoren ook aanhorigheden tot de eigen woning. De wetgever van het begrip aanhorigheden geen definitie gegeven. Uit de parlementaire behandeling blijkt wel dat in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het kenmerk van een ‘aanhorigheid’ is dat het bij het gebouw behoort, dat het daarmee in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Dit blijkt ook uit arresten van de Hoge Raad blijkt. Er moet een functioneel verband zijn tussen de woning en de aanhorigheid.[2] Als er een geografische en organisatorische verbondenheid is met de woning, is sprake van een aanhorigheid. Een feitelijke verbondenheid is daarvoor dus niet vereist.
Uit de jurisprudentie onder de Wet IB 1964, welke ook geldt voor de Wet IB 2001, komt onder meer naar voren dat voor de beantwoording van de vraag of een garage bij een woning behoort diverse omstandigheden van belang kunnen zijn. Bijvoorbeeld de afstand tussen de woning en de garage, de bouwkundige situatie – waarbij met name een rol kan spelen of de garage met de woning in één bouwblok of in hetzelfde wooncomplex is gelegen en de bereikbaarheid van de garage vanuit de woning of vanaf de daarbij behorende grond.
Bij een garage die niet direct grenst aan het perceel waarop de woning is gelegen, kan sprake zijn van een aanhorigheid. Zo is een garage gescheiden van het perceel waarop de woning ligt, door een weg, een aanhorigheid.[3] Deze garage heeft namelijk een geografische verbondenheid.
Een garage op 75 meter van de woning gelegen is geen aanhorigheid. [4]
Hof Amsterdam 13 oktober 2022
In deze casus stelt het hof vast dat de garage bruikbaar en dienstbaar is aan de woning. Helaas hoort de garage niet bij de eigen woning, omdat de afstand tot de woning 50 meter is en de garage in een andere straat lig. Er is geen sprake van een aanhorigheid.
Twee aandachtspunten
De uitspraak bevat twee interessante punten. In de eerste plaats beriep belanghebbende zich op het feit dat de notaris 2% overdrachtsbelasting in rekening had gebracht. Het hof ging hier niet in mee. De Belastingdienst heeft een zelfstandige bevoegdheid om vast te stelen of het gaat om een eigen woning of een andere woning.
Een tweede punt ziet op de aangifte van belanghebbende. De garage was gefinancierd met een zogenoemde familielening. Belanghebbende had hier in zijn aangifte geen melding van gemaakt. Dat is wel een voorwaarde voor aftrekbaarheid van de financieringsrente (artikel 3.119g Wet IB 2001). Zelfs als het hof de garage als aanhorigheid had aangemerkt, was de rente niet aftrekbaar. [5]
De inspecteur had zich ook op dit standpunt gesteld. Het hof kwam niet aan beoordeling toe, omdat er al geen sprake was van een aanhorigheid en dus van een eigenwoningschuld op basis van artikel 3.119a Wet IB 2001.
[1] Hof Amsterdam 13 oktober 2022, nrs. 21/01723 tot en met 21/01726 , ECLI:NL:GHAMS:2022:2935.
[2] Hoge Raad 8 juli 1980, nr. 19925, BNB 1980/239, LJN: AW9935, en 16 juli 1993, nr. 29 174, CLI:NL:HR:1993:ZC5412.
[3] Rechtbank Zeeland-West Brabant 1 juli 2021, nr. BRE 19/6117, ECLI:NL:RBZWB:2021:3621.
[4] HR 12 mei 1982, nr. 21 043, BNB 1982/174.
[5] HR 19 november 2021, 20/03558, ECLI:NL:HR:2021:1719.