Geen gedeeltelijk eigenaar, dan ook geen eigen woning

augustus 2022

Door Jelle van den Berg, Fiscaal Advies 2022/5, blz. 20.

Het hof Den Bosch kwam in 2021 tot de conclusie dat iemand die nimmer eigenaar van de woning was geweest, toch de betaalde rente, op grond van de bedoeling van de wetgever, als eigenwoningrente mocht aftrekken op basis van artikel 3.111, vierde lid Wet IB 2001.[1]

Na het beroep in cassatie van de staatssecretaris komt de A-G tot de, mijns inziens, juiste conclusie dat de letterlijke interpretatie van de wet moet worden gevolgd en dat belanghebbende daarom een vorm van eigendom dient te bezitten om voor toepassing van art. 3.111, lid 4, Wet IB 2001 in aanmerking te komen. Dat heeft belanghebbende in deze casus niet, waardoor de woning volgens de A-G niet kan worden aangemerkt als eigen woning. De rente is geen eigenwoningrente en niet aftrekbaar.[2] De Hoge Raad heeft de conclusie van de A-G gelukkig bevestigd.[3]

De casus

Het tijdpad (in 2013) ziet er als volgt uit. Tot 1 juni 2013 woont belanghebbende samen met zijn partner. Deze partner bezit 100% van de eigen woning. Op 1 juni 2013 verlaat belanghebbende de woning, op 13 augustus 2013 is het verzoek tot echtscheiding ingediend en op 1 december 2013 laat hij zich uitschrijven op het woonadres. Er is niet gekozen voor een voljaarspartnerschap in het kader van toerekening van inkomensbestanddelen in de zin van artikel 2.17, zevende lid, Wet IB 2001. Dat betekent dat het fiscaal partnerschap eindigt op 1 december 2013, aangezien op een eerder moment het verzoek tot echtscheiding is ingediend.

Voor 2013 is in geschil of de rente die vanaf 1 december 2913 door de man is betaald, aftrekbaar is als eigenwoningrente.

De Hoge Raad concludeert (net als de A-G) dat het eerste lid van artikel 3.111 Wet IB aangeeft wanneer er sprake is van een eigen woning. Het vierde lid is een uitbreiding van het eerste lid, voor situaties van scheiding. Belanghebbende heeft op grond van het eerste lid nimmer een eigen woning gehad en kan dus ook niet toekomen aan het vierde lid. Deze conclusie deel ik volledig. Dat betekent dat de achterblijvende ex-partner het hele eigenwoningforfait toegerekend moet krijgen en alleen de door haar betaalde rente kan aftrekken. Onduidelijk in deze casus is of de vrouw ook rente heeft betaald.

De Hoge Raad verwijst nog wel naar een ander hof om uit te zoeken of de man op een of andere manier een economisch (mede)eigendom had of dat de betaalde rente toch kon worden gezien als een alimentatieverplichting (artikel 6.3, lid 1, letter a of letter b, Wet IB 2001).

Hoe moet het dan wel?

In mijn praktijk zie ik dat bovenstaande situatie regelmatig fout wordt opgelost. Het resultaat is dan dat een deel van de verschuldigde eigenwoningrente niet aftrekbaar is. Zo’n situatie doet zich ook voor als de man voor 50% eigenaar is van de woning, maar de alle eigenwoningrente (aan de bank) betaalt. De beste manier om fiscale problemen te voorkomen is de alimentatie zodanig vast te stellen dat vanuit die alimentatie de eigenwoningrente die is verschuldigd, kan worden betaald. Deze alimentatie is in beginsel aftrekbaar en bij de ex belast. Daartegen over staat dan de aftrek van de betaalde eigenwoningrente.

Neem de afspraak altijd op in voorlopige onderhouds- of alimentatieregelingen. Daarmee sta je sterk in de bewijslast richting Belastingdienst.


[1] Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 4 februari 2021 ECLI:NL:GHSHE:2021:347 en daaraan voorafgaand rechtbank Zeeland-West-Brabant 31 december 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5946.

[2] Parket bij de Hoge Raad 28 maart 2022 (publicatie 15 april 2022), nr. 21/01146, ECLI:NL:PHR:2022:360.

[3] Hoge Raad 27 mei 2022, nr. 21/01146, ECLI:NL:HR:2022:765.